De splitsingsakte schrijft voor dat bepaalde besluiten met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen dienen te worden genomen. Als die gekwalificeerde meerderheid niet wordt gehaald, is zo’n besluit dan nietig omdat het in strijd met de statuten is genomen? Of is sprake van een vernietigbaar besluit omdat het gebrek  betrekking heeft op de totstandkoming van het besluit? En is de kantonrechter bevoegd om zowel te oordelen over de vernietigbaarheid als de nietigheid van het besluit? De Hoge Raad heeft hierover op 10 juli 2020 een interessant arrest gewezen.[1]  

In appartementsrechtelijke procedures komt het onderscheid tussen nietige en vernietigbare besluiten vaak aan de orde. Een verklaring voor recht over de nietigheid van een VvE besluit dient in een dagvaardingsprocedure aan de rechtbank te worden voorgelegd. De vernietiging van een VvE besluit wordt daarentegen in een verzoekschriftprocedure aan de kantonrechter voorgelegd. Op grond van artikel 5:130 BW geldt voor laatstgenoemde procedure een uiterst korte (hoger beroep)termijn van een maand. Het is mede om die reden dat veelal een verzoekschriftprocedure wordt gestart tot vernietiging van het besluit, waarbij op grond van artikel 94 lid 2 Rv tevens wordt verzocht om nietigverklaring van het besluit. Een praktische oplossing die niet altijd wordt gevolgd door de kantonrechter.[2] Zo ook in het onderhavige geval.

In de betreffende casus heeft de VvE op 27 juni 2017 het besluit genomen om een rookgasafvoer aan te brengen in een ventilatieschacht ten behoeve van de CV-ketel van een van de eigenaren. Deze eigenaar is het daar niet mee eens. Hij dient op 15 augustus 2017 een verzoek in bij de kantonrechter en stelt dat de schacht niet gemeenschappelijk is. De VvE zou niet bevoegd zijn om een besluit te nemen. Subsidiair betoogt deze eigenaar dat het besluit met een gekwalificeerde meerderheid zou moeten worden genomen en dat is niet het geval. Meer subsidiair is het besluit volgens de eigenaar in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

In eerste aanleg oordeelt de kantonrechter dat de eigenaar niet-ontvankelijk is, omdat de vervaltermijn van artikel 5:130 BW zou zijn verstreken. Mocht de eigenaar wel ontvankelijk zijn geweest dan zou de kantonrechter niet bevoegd zijn geweest, omdat sprake zou zijn van een verzoek tot nietigverklaring op grond van artikel 2:14 BW dat in een dagvaardingsprocedure bij de rechtbank had moeten worden ingediend.

De eigenaar gaat in hoger beroep. Het hof oordeelt dat de vervaltermijn van artikel 5:130 BW niet is verstreken. Doorslaggevend is de datum waarop de eigenaar er kennis van nam dat sprake was van een besluit waar hij het niet mee eens was. Nu de bestuurder pas na de vergadering onderzoek heeft gedaan naar de schacht en op basis daarvan heeft vast gesteld dat de schacht gemeenschappelijk was, gaat de vervaltermijn niet lopen vanaf de datum van de vergadering. Dit is het geval vanaf de datum van toezending van de concept-notulen, waarin dit wordt medegedeeld.

Vervolgens oordeelt het hof dat een besluit, waarvoor een gekwalificeerde meerderheid is vereist maar niet wordt gehaald, kwalificeert als een nietig besluit in de zin van artikel 2:14 BW.[3] Dit betekent dat de eigenaar zijn bezwaren strikt genomen in een dagvaardingsprocedure bij de rechtbank had moeten aanbrengen. Het hof overweegt dat de eigenaar ook bezwaren heeft aangevoerd die betrekking hebben op vernietiging van het besluit in de zin van artikel 2:15 BW (jo artikel 5:130 BW). Nu sprake is van een samenhangend feitencomplex mocht de eigenaar de beide kwesties wel degelijk bij de kantonrechter aanbrengen. Temeer omdat partijen hierdoor niet in hun verdediging zijn geschaad of anderszins worden benadeeld. Beide partijen zijn inhoudelijk op de verschillende kwesties ingegaan. Het is volgens het hof ten onrechte dat de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard. Het hof oordeelt vervolgens dat de schacht gemeenschappelijk is. Het aanbrengen van de rookgasafvoer in de ventilatieschacht en het aanpassen van de  bestaande schoorsteenuitgang kwalificeren niet als het aanbrengen van een nieuwe installatie en/of het wegbreken van een bestaande installatie als bedoeld in artikel 37 lid 8 MR 1992. De werkzaamheden zijn daarvoor niet ingrijpend genoeg. Een gewone meerderheid volstaat voor het nemen van een dergelijk besluit. Het hof wijst de verzoeken van de eigenaar tot nietigverklaring danwel vernietiging alsnog af.

In cassatie stelt de eigenaar dat het ontbreken van de gekwalificeerde meerderheid zou moeten leiden tot de vernietigbaarheid van het besluit. Een dergelijk gebrek zou betrekking hebben op de totstandkoming van een besluit als bedoeld in artikel 2:15 BW. De Hoge Raad gaat daar niet in mee:

Overigens vindt de door het onderdeel verdedigde opvatting geen steun in het recht. Het ontbreken van een op grond van de wet of statuten vereiste meerderheid van stemmen leidt tot een nietig besluit in de zin van art. 2:14 lid 1 BW, en niet tot een besluit dat vernietigbaar is wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen als bedoeld in art. 2:15 lid 1, aanhef en onder a, BW.

Het ontbreken van een op grond van de wet of statuten vereiste meerderheid van stemmen leidt volgens de Hoge Raad dus tot een nietig besluit conform artikel 2:14 lid 1 BW.

Voorts bevestigt de Hoge Raad dat de kantonrechter in een dergelijk geval zowel kan oordelen over de vernietigbaarheid als de nietigheid van het besluit:

Opmerking verdient nog dat juist is het oordeel van het hof dat in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter tot vernietiging van een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars op de voet van art. 5:130 BW lid 1 BW in verbinding met art. 2:15 BW, tevens een beroep op de nietigheid van dat besluit als bedoeld in art. 2:14 BW aan de orde kan worden gesteld. De procedure behoeft in een zodanig geval dus niet te worden gesplitst teneinde het beroep op nietigheid in een afzonderlijke (dagvaardings)procedure door de rechtbank te laten beoordelen.

De Hoge Raad bevestigt de bestendige praktijk en oordeelt dat de kantonrechter bevoegd is over beide verzoeken te oordelen. De P-G verwijst in haar conclusie nog naar de informele consultatie die is gehouden over een door de Werkgroep Modernisering Appartementsrecht Nederland opgesteld concept wetsvoorstel.[4] Dit concept voorziet onder andere in toevoeging van een derde lid aan artikel 5:129 BW, waarin wordt bepaald dat nietigheid op verzoek wordt uitgesproken door de rechter. Tevens wordt een nieuwe categorie toegevoegd aan door de kantonrechter te behandelen en beslissen ‘aardvorderingen’, namelijk zaken betreffende appartementsrechten. De huidige stand van zaken met betrekking tot het concept wetsvoorstel is op dit moment niet bekend. Echter, zolang het wetsvoorstel nog niet is geformaliseerd mag op basis van dit arrest van de Hoge Raad worden verwacht dat kantonrechters voortaan zullen oordelen over zowel de vernietigbaarheid als de nietigheid van besluiten. 


Voetnoten

[1] ECLI:NL:HR:2020:1275

[2] Zie bijvoorbeeld: https://vverecht.nl/2011/11/kantonrechter-verklaart-zich-onbevoegd-voor-nietigverklaring/.

[3] Zie eveneens: https://vverecht.nl/2012/10/nietig-of-vernietigbaar-voorbeeld-besluit-in-strijd-met-quorumeis/.

[4] Zie eveneens: https://vverecht.nl/2020/01/verklaring-voor-recht-nietigheid-hhr-in-verzoekschriftprocedure-naast-vernietiging-5130-bw/.

Kim Kroon (1980) is sinds 2006 advocaat bij Van Till advocaten. De expertise van Kim beslaat het privaatrechtelijke vastgoedrecht: appartementsrecht, verenigingsrecht, huurrecht, bouwrecht en (algemeen) contractenrecht. Ze heeft een bijzondere expertise op het gebied van het appartementsrecht en staat regelmatig individuele appartementseigenaars, (besturen van) VvE’s en hun beheerders bij.