Op grond van artikel 5:130 BW wordt een besluit van een orgaan van de VvE vernietigd door de kantonrechter op verzoek van een belanghebbende. Is een besluit van een orgaan van de VvE nietig, dan schrijft artikel 5:129 BW in combinatie met artikel 2:14 BW een dagvaardingsprocedure voor bij de rechtbank, sector civiel. In de praktijk levert dit onderscheid problemen op.

Besluiten kunnen zowel nietig als vernietigbaar zijn. Echter, voor het indienen van een verzoek tot vernietiging schrijft de wet een termijn van één maand voor, terwijl die termijn niet geldt voor een verklaring voor recht, dat een besluit nietig. echter, om een besluit te kunnen vernietigen, dient eerst vastgesteld te worden of het überhaupt geldig is. Een nietig besluit bestaat rechtens niet en kan dan ook niet vernietigd worden. dat leidt er vaak toe, dat de kantonrechter primair wordt verzocht een verklaring voor recht te geven dat een besluit nietig is en, bij gebreke daarvan, het besluit te vernietigen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid of een andere door de wet voorgeschreven grond. Daarmee ontstaat in één rechtsgang bij één instantie duidelijkheid over de status van een besluit en wordt voorkomen, dat over hetzelfde besluit bij twee gerechtelijke instanties in twee separate procedures wordt geprocedeerd. De rechtspraak op dit onderwerp loopt uiteen van bevoegd verklaring tot niet ontvankelijk verklaring.[1] Bij niet ontvankelijk verklaring komt de variant voor, waarbij de kantonrechter in de rechtsoverwegingen van de beschikking weliswaar vaststelt dat het besluit nietig is, maar de gevraagde verklaring voor recht toch niet ontvankelijk verklaard omdat de wet daaraan in de weg zou staan. Voor rechtzoekenden is dat een onbevredigende uitkomst.

Eerder is al gewezen op dit voor de VvE-recht praktijk onwenselijke onderscheid.[2] Meest recent is nog gepleit voor een integratie van nietigheid en vernietigbaarheid door de Werkgroep Modernisering Appartementsrecht Nederland in haar advies voor wijziging van het BW op onder meer dit punt. WMANL stelt in haar concept wetsvoorstel voor, dat aan artikel 5:129 BW wordt een derde lid wordt toegevoegd, waarin wordt bepaald dat de nietigheid, bedoeld in artikel 14 van Boek 2, op verzoek wordt uitgesproken door de rechter. Daarmee wordt nietigheid bij verzoekschrift geregeld. De bevoegdheid om van dergelijke verzoeken kennis te nemen wordt aan kantonrechter toebedeeld door (onder meer) artikel 5:129 lid 3 (nieuw) aan opsomming in artikel 93 Rv toe te voegen.

In de toelichting bij het door WMANL opgestelde concept wetsvoorstel is het volgende te lezen:

Artikel 129
Met de toevoeging dat de nietigheid, bedoeld in artikel 14 van Boek 2, op verzoek wordt
uitgesproken, wordt beoogd tot harmonisatie van het procesrecht in VvE-zaken te komen.
Onder het huidige recht wordt vernietiging van besluiten op grond van artikel 5:130 BW in
een verzoekschriftprocedure bij de sector kanton behandeld (zie artikel 5:130 BW), terwijl
nietigheid op grond van artikel 5:129 juncto 2:14 BW wordt ingeroepen in een
dagvaardingsprocedure bij de sector civiel. In dit artikel wordt de soort procedure voor
nietigheid gewijzigd van vordering naar een verzoekschrift[procedure. In de hierna
behandelde voorgestelde wijziging van artikel 93 Rv wordt geregeld, dat de sector kanton
absoluut competent is van die verzoeken kennis te nemen.
Onder het huidig recht geldt dat indien een verzoekschrift bij de kantonrechter wordt
ingediend, zowel de vordering tot nietigverklaring als het verzoek tot vernietiging op grond
van artikel 94 lid 2 Rv door de kantonrechter worden behandeld en beslist voor zover de
samenhang tussen de vorderingen zich tegen deze afzonderlijke behandeling verzet. De
kantonrechter is niet zelden van oordeel dat sprake is van voldoende samenhang omdat het kennelijk de bedoeling is van deze regeling dat samenhangende kwesties vanuit een
oogpunt van doelmatigheid zoveel mogelijk door één en dezelfde rechter moeten worden
behandeld en beslist. Daarbij wordt rekening gehouden met het specialisme van de sector
kanton op diverse soorten zaken zoals het huurrecht en het appartementsrecht. De
voorgaande overweging is bijvoorbeeld terug te vinden in een uitspraak van de Rechtbank
Utrecht, sector kanton, de dato 12 februari 2010, LJN: BM0088.
De toevoeging dat met ‘de wet’ in dit artikel in geval van appartementsrechten ook een
algemene maatregel van bestuur wordt bedoeld is wellicht ten overvloede, indien en voor
zover onder het begrip wet in de zin van artikel 2:14 lid 1 ook reeds een wettelijk voorschrift wordt bedoeld. Het lijkt evenwel goed om hierover duidelijkheid te scheppen door bedoelde toevoeging aan het derde lid van artikel 129.

De voorstellen van WMANL zijn voorwerp geweest van internetconsultatie. het is op dit moment niet te zeggen of en zo ja wanneer en in welke vorm deze worden overgenomen. dat het vereenvoudigen van het procesrecht in het vve-recht één van de aandachtspunten van WMANL is, onderstreept echter wel de vanuit de praktijk vaak geuite wens de verschillende procedures en competenties in het appartementsrecht te vereenvoudigen.

De huidige stand van de jurisprudentie laat een wisselend beeld zien. In de beschikking van het gerechtshof ‘s-Gravenhage van 23 juli 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3422 wordt een duidelijk oordeel gegeven over de vraag wanneer de kantonrechter zicht bevoegd kan verklaren een verklaring voor recht te geven in een verzoekschriftprocedure ex artikel 5:130 BW. Aan de orde was een wijziging van het huishoudelijk reglement, waarin kort weergegeven de onderhoudsverplichting van verschillende onderdelen van het complex, die volgens de akte uitsluitend voor rekening kwamen van de appartementsrechten per onderdeel van het gebouw, aan die clusters appartementen werd gedelegeerd. In het verzoekschrift werd aangevoerd dat het bestreden besluit zowel in strijd was met het reglement (in casu MR 1992), wat tot nietigheid leidt, als in strijd met de redelijkheid en billijkheid, wat tot vernietiging leidt. Het hof stelt onder deze specifieke omstandigheden vast dat, dat het bevoegd is te oordelen over de gevraagde verklaring voor recht over de nietigheid:

‘Het hof is van oordeel dat in het specifieke geval dat in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter een gecombineerd beroep wordt gedaan op vernietiging en nietigverklaring van een besluit van een orgaan van de VvE (en het verzoek tot vernietiging binnen de vereiste termijn van een maand is gedaan), de kantonrechter bevoegd is om ook op de gevraagde nietigverklaring te beslissen, voor zover de samenhang tussen de gevraagde nietigverklaring en vernietiging zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Van die vereiste samenhang is in dit geval sprake omdat het beroep op nietigheid en vernietigbaarheid betrekking heeft op het besluit van de VvE over dezelfde specifieke bepalingen van het huishoudelijk reglement (deel E inzake onderhoud). In een verzoekschriftprocedure kan een verklaring voor recht worden gegeven, mits deze blijft binnen de grenzen van de toepasselijke wetsbepaling en zich beperkt tot de vaststelling van de rechtsverhouding in geschil tussen verzoeker en verweerder (HR 31 maart 2000, ECLI:NL:HR:AA5319). De door [appellanten] gevraagde verklaring voor recht voldoet hieraan. De vraag naar geldigheid/nietigheid gaat immers vooraf aan die van vernietigbaarheid; een nietig besluit kan niet worden vernietigd. De conclusie is dat de kantonrechter – die overigens wel een oordeel heeft gegeven over de nietigheid – in dit geval dus ook bevoegd was ten aanzien van de gevraagde verklaring voor recht dat het besluit nietig is.’

Het hof bevestigt hier de lijn die eerder al in de jurisprudentie uiteengezet is. Het oordeel van het hof blijft echter gebaseerd op de specifieke omstandigheden van het geval, op basis waarvan de vereiste samenhang in dit geval wordt vastgesteld. Het hof bevestigt daarmee de hoofdregel, dat nietigheid in een separate dagvaardingsprocedure gevorderd wordt. de verweren tegen de gevorderde verklaring voor recht in de praktijk zijn daarmee dus niet van de baan. In zoverre blijft ook met deze uitspraak het pleidooi voor een wijziging van het procesrecht zoals door WMANL voorgesteld onverminderd actueel.

Nietigheid Huishoudelijk reglement

Verder bevat de uitspraak een relevant oordeel over de vraag waar de bevoegdheid tot uitwerking van het splitsingsreglement in een huishoudelijk reglement eindigt. et hof begint met het bevestigen van de hoofdregel, dat het huishoudelijk reglement niet in strijd mag zijn met het splitsingsreglement:

‘Voorop staat dat het besluit tot wijziging van het huishoudelijk reglement nietig is als de regeling in het huishoudelijk reglement strijdig is met de wet, de splitsingsakte of het splitsingsreglement (hier: het modelreglement 1992). Hiervan is onder meer sprake als de inhoud of strekking van het huishoudelijk reglement strijdt met de wet, splitsingsakte of het splitsingsreglement, of als het huishoudelijk reglement strijdig is met bepalingen in de wet, splitsingsakte of splitsingsreglement die de bevoegdheden van de verschillende organen van de VvE regelen. Verder is van belang dat bepalingen van de akte van splitsing, en van het daarin van toepassing verklaarde splitsingsreglement, moeten worden uitgelegd volgens de ‘objectieve maatstaf’. Het komt daarbij aan op de bedoeling van partijen voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht. Die bedoeling moet worden afgeleid uit de bewoordingen van de akte, bezien in het licht van de gehele inhoud van de akte. De tekst van de splitsingsakte, inclusief splitsingsreglement, is dus bepalend. (Vergelijk onder andere Hoge Raad 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1078).’

Vervolgens stelt het hof vast, dat in dit geval de delegatie van zeggenschap over onderhoud van bepaalde gebouwdelen aan die appartementseigenaars, die daarvoor in de kosten delen, niet is toegestaan wegens strijd met het reglement. Dat bepaalde kosten die alleen betrekking hebben op bepaalde gebouwdelen uitsluitend door de eigenaren van het betreffende bouwdeel worden gedragen, geeft de VvE niet de bevoegdheid vaan wettelijke en statutaire zaken met betrekking tot het beheer en onderhoud, de verplichting tot reserveren en de besluitvorming daarbij over te dragen aan die betreffende appartementseigenaars. Die uitleg lijkt mij juist. de bedoeling van de opsteller van de akte is kennelijk, dat de appartementen die profijt hebben van bepaalde onderhoudskosten, daarin uitsluitend bijdragen. Die bedoeling gaat echter niet zover, dat daarmee die gebouwdelen niet langer tot de gemeenschappelijke zaken en gedeelten behoren, laat staan dat de VvE daarover geen beslissingsbevoegdheid meer zou hebben. Voor die situatie biedt de wet immers het systeem van hoofd- en ondersplitsing, in welk geval wél het beheer, onderhoud en de besluitvorming aan de bepaalde groepen appartementen in een complex kunnen worden toebedeeld voor die gebouwdelen, die gemeenschappelijk in de betreffende ondersplitsing worden aangemerkt. van ondersplitsing is in casu geen sprake en rechtsgevolgen die de facto neerkomen op een ondersplitsing kunnen dan ook niet niet bereikt worden door middel van een huishoudelijk reglement.


Voetnoten

[1] Zie onder meer Rechtbank Utrecht 12 februari 2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BM0088.
[2] Zie onder meer C. Venemans, G. Verdoes Kleijn en R.F.H. Mertens, Naar een vernieuwd apparte-mentsrecht, Preadvies KNB 1997, Lelystad 1997, hoofdstuk 9; R.F.H. Mertens, WPNR 6228 (1996) en A.A. van Velten, WPNR 6231 (1996); RF.H. Mertens, Appartementsrechtelijk procederen, VvERecht.nl 2003 en R.P.M. de Laat, Alle VvE zaken naar de sector kanton en nietigheid bij verzoekschrift, VvERecht.nl, 2012

mr. Richard P.M. de Laat is advocaat te Utrecht bij De Advocaten van Van Riet waar hij als partner verbonden is aan de sectie vastgoed.