Rechtbank Overijssel 30 oktober 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4382 – Wanneer de ALV of het bestuur van de VvE besluit iets niet te doen is dat óók een besluit, ook al verandert als gevolg van die afwijzing niets aan de situatie zoals die was voor dat besluit. Een dergelijk negatief besluit kan derhalve eveneens voorwerp zijn van een verzoek tot vernietiging  op grond van artikel 5:130 jo 2:15 BW. Denk bijvoorbeeld aan de weigering toestemming te verlenen voor het stallen van een scootmobiel in de hal, of het doen van aanpassingen aan gemeenschappelijke gedeelten. Het rechtsgevolg van dat besluit is dat de wijziging, die het besluit beoogde teweeg te brengen ten opzichte van de bestaande situatie, niet intreedt. Blijft het negatieve besluit onbestreden, dan zal in het vervolg moeten worden uitgegaan van de rechtmatigheid van dat besluit. Uiteraard staat het het bestuur of de vergadering vrij om later alsnog een positief besluit te nemen. Blijft die bereidheid uit onder verwijzing naar het eerdere, negatieve besluit, dan zal de rechterlijke toets van dat herhaalde negatieve besluit in de regel beperkt blijven tot een toets aan eventuele gewijzigde omstandigheden van het geval. 

Het voorgaande lijkt voor de hand liggend en er is ruim voldoende jurisprudentie voor handen waaruit dat blijkt (1). Toch gaat het nog wel eens mis, zoals in de hier behandelde beschikking, waar de kantonrechter oordeelt:

Nu de besluiten van 1 en 17 mei 2018 geen rechtsgevolgen hebben voor de VvE, zijn deze besluiten niet aan te merken als besluiten in de zin van artikel 2:15 BW. Dit betekent dat deze besluiten niet op grond van artikel 5:130 lid 1 BW kunnen worden vernietigd. De verzoeken van [verzoeker] zullen daarom worden afgewezen.

Volgt afwijzing van de verzochte vernietiging. Hoewel de uitspraak an sich geen reden geeft aan te nemen, dat het bestuur respectievelijk de vergadering in redelijkheid niet tot de bestreden besluiten had kunnen komen, schiet deze motivering gelet op het voorgaande tekort. Het is een verkapte niet ontvankelijk verklaring, waarvoor in de wet noch de jurisprudentie aanknopingspunten te vinden zijn. De verzoeker heeft er recht en belang bij, dat de door hem aan de kantonrechter ter toetsing voorgelegde besluiten inhoudelijk worden beoordeeld aan de hand artikel 2:15 BW en dat de beschikking de motivering geeft waarom de besluiten aan de hand daarvan wel of niet in stand kunnen blijven.

Volledige uitspraak: Rechtbank Overijssel 30 oktober 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4382

(1) Zie bijvoorbeeld: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10355 (weigering toestemming blijft in stand) en
Gerechtshof Arnhem 6 november 2012 ECLI:NL:GHARN:2012:BY2353 (weigering toestemming vernietigd)