Aanneemster wordt aansprakelijk gesteld voor herstel van de hekwerken. De hekwerken zijn aangetast in de periode dat opdrachtgeefsters niet over bijzondere onderhoudsvoorschriften beschikten.

Eerste aanleg

Tussen partijen is een geschil ontstaan naar aanleiding van de tussen de leden van opdrachtgeefsters aan de ene kant en steeds aanneemster aan de andere kant gesloten koop-/aannemingsovereenkomsten met betrekking tot onder meer de bouw van twee appartementencomplexen aan de E. te X.. Van deze overeenkomsten zijn tussen partijen aktes opgemaakt. De geschillen betroffen de aanwezigheid van witte uitbloei op de zwarte balkonhekken, waarvan opdrachtgeefsters menen dat het om corrosie gaat. Arbiter in eerste aanleg heeft bij de bezichtiging geen of nauwelijks sporen van corrosie geconstateerd en heeft de vorderingen afgewezen omdat naar zijn oordeel aangebracht is wat was overeengekomen.

Oordeel appelarbiters

Een aantal van de grieven en het oordeel van appelarbiters wordt hieronder kort besproken.

Grief 1

Arbiter in eerste aanleg stelt dat er geen sporen van corrosie zijn waargenomen en dat er derhalve geen sprake zou zijn van corrosie.

Arbiter in eerste aanleg overweegt dat hij bij de bezichtiging van de panden geen corrosie heeft geconstateerd. Niet is duidelijk, wat arbiter in eerste aanleg daarmee heeft bedoeld, nu appelarbiters uitdrukkelijk wel corrosie hebben geconstateerd bij de bezichtiging. Deze corrosie – men spreekt wel van een wit poeder maar het is vaak meer een witte uitbloei – is door reiniging vaak, maar lang niet altijd, verwijderbaar. Dat neemt niet weg dat het wel degelijk om corrosie gaat. Opdrachtgeefsters stellen terecht dat de corrosie naar buiten kan treden door de beide coatinglagen heen, wanneer die coatinglagen niet voldoende afsluiten, zodat invloeden van buitenaf kunnen doordringen tot de zinkoxidelaag die daardoor gaat corroderen, welke corrosie naar buiten treedt en als witte uitbloei zichtbaar wordt.

De grief slaagt dus in zoverre dat arbiter in eerste aanleg ten onrechte overweegt dat geen sprake is van corrosie.

Grief 3

Deze grief richt zich tot de conclusie van arbiter in eerste aanleg dat er geen laagdikte overeengekomen was tussen de leden van opdrachtgeefsters en aanneemster.

Arbiter in eerste aanleg overweegt dat geen laagdikte voor de coatinglagen is overeengekomen tussen partijen, dat de Visem-kwaliteitseisen destijds nog niet golden en dat ook in het bestek geen eisen aan de laagdiktes zijn opgenomen. Opdrachtgeefsters zijn echter van mening dat in het bestek is bepaald dat beide coatinglagen tenminste 60 micrometer dik moeten zijn.

Opdrachtgeefsters hebben niet aangetoond dat een laagdikte voor de beide coatinglagen is overeengekomen. Aanneemster heeft dus een coating aangebracht bestaande uit twee lagen die gezamenlijk een dikte hadden, die destijds als ruim voldoende werd aanvaard, zodat sprake was van deugdelijk werk.

Appelarbiters zijn daarom van oordeel dat de grief faalt.

Grief 4

Grief nummer 4 richt zich met name tegen het feit dat arbiter in eerste aanleg op een dwaalspoor is gezet door aanneemster tijdens de bezichtiging.

Uit de toelichting op deze grief blijkt dat opdrachtgeefsters daarmee het oog hebben op de stelling van aanneemster dat bij goed onderhoud helemaal geen sprake is van corrosie van het zinkoxide. Uit de overwegingen van arbiter in eerste aanleg volgt dat arbiter in eerste aanleg deze mening van aanneemster onderschrijft. Opdrachtgeefsters stellen dat zij in ieder geval tot 2011 niet op de hoogte waren van enig onderhoudsvoorschrift. De leden hebben over het algemeen normaal gebruikelijk onderhoud aan de balkonhekken gepleegd, voor zover bereikbaar. De verplichting tot verdergaand onderhoud was hun niet bekend.

Aanneemster stelt dat zij in de voor opdrachtgeefsters bestemde opleveringsmappen een exemplaar van de reinigingsvoorschriften van D. heeft opgenomen, maar tegenover de stellige ontkenning daarvan door opdrachtgeefsters heeft aanneemster ter zitting erkend zulks niet te kunnen aantonen. Appelarbiters gaan er daarom van uit dat opdrachtgeefsters tot 2011 niet over die reinigingsvoorschriften beschikten. Er zijn verder geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou volgen dat opdrachtgeefsters uit zichzelf moesten begrijpen dat bijzonder onderhoud van de balkonhekken geïndiceerd was.

De corrosie is ontstaan door het achterwege laten van regelmatig professioneel onderhoud. Tot 2011 was het achterwege laten van dat onderhoud te wijten aan aanneemster die opdrachtgeefsters immers geen reinigingsvoorschriften heeft verstrekt. De schade die tot dan toe aan de hekwerken is ontstaan, komt daarom voor rekening van aanneemster. Toen opdrachtgeefsters in 2011 de reinigingsvoorschriften ontvingen, hadden zij deze voorschriften moeten opvolgen om ergere schade te voorkomen. Dat hebben zij willens en wetens nagelaten, zodat de nadien ontstanechade voor rekening van opdrachtgeefsters blijft.

Vast staat dat de balkonhekken in 2007 zijn opgeleverd en dat opdrachtgeefsters al in 2010 hebben geklaagd. Appelarbiters zijn onder deze omstandigheden van oordeel dat, ook indien opdrachtgeefsters in 2012 conform de voorschriften de balkonhekken hadden gereinigd, dit hooguit invloed zou hebben gehad op de toen geconstateerde mate van aantasting.

Uit het voorgaande volgt dat de grief gedeeltelijk slaagt en dat de aangevallen vonnissen moeten worden vernietigd. Aanneemster moet de in 2012 aangetaste tachtig balkonhekken herstellen. Met herstel wordt in dit geval bedoeld: terugbrengen in de oorspronkelijke staat. Dat betekent dat de tachtig balkonhekken van Franse balkons opnieuw moeten worden voorzien van een laag epoxycoating en een laag polyestercoating, welke twee lagen tezamen 120 µm dik dienen te zijn. Voor zover opdrachtgeefsters verdergaande eisen stellen aan het herstel door bijzondere eisen te stellen aan de laagdikten van de afzonderlijke coatinglagen of alsnog een derde laag aangebracht willen zien, dienen zij daarvoor de overeen te komen meerwerkprijs te betalen. Voor zover opdrachtgeefsters overige balkonhekken willen laten herstellen, zal dat geheel voor hun eigen rekening moeten gebeuren.

Arbiters achten het redelijk dat aanneemster vervolgens binnen drie maanden het overeengekomen herstel aan de tachtig balkonhekken moet kunnen voltooien, zodat zij de gevorderde dwangsom zullen stellen op € 500,00 per dag dat aanneemster het herstel van deze balkonhekken niet binnen drie maanden na de overeengekomen startdatum heeft voltooid. Opdrachtgeefsters mogen daarbij niet eisen dat aanneemster tegelijkertijd ook de andere balkonhekken aanpakt. Appelarbiters achten het daarbij billijk een maximum aan te verbeuren dwangsommen te stellen en stellen dat maximum in billijkheid vast op € 50.000,00.

 

Bron: RvA 9 oktober 2015, No. 71.999 en 72.000
Scheidsgerecht: mr. E.A.G.M. van Rens, ing. M.G.H. Zeillemaker en M.H. Krul

No. 71.999
Gemachtigde appellante, de VvE A: mr. S. Hamerling
Gemachtigden geïntimeerde, aanneemster: mr. J.G. Hinnen en mr. A.H. Klein-Hofmeijer

No. 72.000
Gemachtigde appellante, de VvE C: mr. S. Hamerling
Gemachtigden geïntimeerde, aanneemster: mr. J.G. Hinnen en mr. A.H. Klein-Hofmeijer

Het Instituut voor Bouwrecht te Den Haag is kennispartner van VvERecht.nl en heeft als doel het op onafhankelijke wijze bevorderen van de wetenschappelijke en praktische beoefening van het bouwrecht, alsmede van de studie van juridische en maatschappelijke vraagstukken en verschijnselen in het algemeen, voor zover die betrekking hebben op of van betekenis kunnen zijn voor de kennis en verdieping van het bouwrecht. Dit doel wordt o.a. nagestreefd door het verrichten van onderzoek en het uitgeven van publicaties.