Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State |02 oktober 2013 | ECLI:NL:RVS:2013:1336

Namens de VvE dient de enig bestuurder een aanvraag om nadeelcompensatie in bij het dagelijks bestuur van een waterschap. Na eerst de aanvraag te hebben afgewezen, verklaart het waterschap het bezwaar van de VvE niet-ontvankelijk omdat de bestuurder niet door een ALV besluit gemachtigd is om de VvE te vertegenwoordigen bij het instellen van deze rechtsvordering.

De rechtbank houdt dat oordeel in beroep in stand. De Afdeling overweegt in hoger beroep dat ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a Awb, kan een bezwaar, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen ervan, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim binnen een hem daartoe gestelde termijn te herstellen.

Ingevolge artikel 2:45, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vertegenwoordigt het bestuur de vereniging, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. Ingevolge het derde lid is de bevoegdheid tot vertegenwoordiging die aan het bestuur of aan een bestuurder toekomt onbeperkt en onvoorwaardelijk, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. Op deze bepaling werd door de bestuurder van de VvE een beroep gedaan.

Tevergeefs, want ingevolge artikel 5:124, derde lid, is titel 2 van boek 2 van het BW (waartoe artikel 2:45 lid 1 BW behoort) slechts van toepassing op verenigingen van eigenaars, voor zover afdeling 2 van titel 9 van het BW daarnaar verwijst. Ingevolge artikel 5:131, eerste lid, wordt het bestuur van de vereniging van eigenaars gevormd door één bestuurder, tenzij de statuten bepalen dat er twee of meer zullen zijn. In het laatste geval wordt de vereniging, voor zover in de statuten niet anders is bepaald, tegenover derden door ieder der bestuurders vertegenwoordigd. Ingevolge het derde lid beheert het bestuur de middelen der vereniging van eigenaars en draagt het zorg voor de tenuitvoerlegging van de besluiten van de vergadering van eigenaars, voor zover de statuten niet anders bepalen.

Op die wettelijke verwijzing naar de statuten wordt de niet-ontvankelijk verklaring van de VvE gebaseerd. Aan dit besluit is namelijk ten grondslag gelegd dat het bezwaar door de bestuurder namens de VvE is gemaakt en hij, na daartoe overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb in de gelegenheid te zijn gesteld, geen machtiging van haar vergadering, als bedoeld in artikel 2:1, tweede lid, van de Awb, heeft overgelegd dat hij bevoegd is de VvE in de bezwaarprocedure te vertegenwoordigen. Die machtiging is vereist, omdat het verzoek om nadeelcompensatie een rechtsvordering betreft die de in de akte van splisting genoemde drempelwaarde overschrijdt en de bestuurder daarboven niet zonder machtiging van haar vergadering tot vertegenwoordiging van de VvE bevoegd is.

De vertegenwoordigingsbevoegdheid van de bestuurder is volgens de Afdeling is ingevolge artikel 2:45, eerste en derde lid, van het BW niet onbeperkt en onvoorwaardelijk. Die bepaling is onderdeel van titel 2 van boek 2 van het BW en is, gelet op artikel 5:124, derde lid, van het BW, niet op deze situatie van toepassing. Nu de machtiging er niet is, bekrachtigt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de VvE tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van de VvE ongegrond is verklaard.

Deze uitspraak van de Afdeling is in lijn met vaste rechtspraak van de civiele rechter, waarbij de VvE niet-ontvankelijk wordt verklaard bij het ontbreken van de statutair vereiste machtiging van het bestuur door de ALV. Ik verwijs naar Gerechtshof Leeuwarden | 21 juni 2011 | LJN: BQ8703,  Sector kanton Rechtbank Middelburg 25 juli 2011 | LJN: BV8196 en Rechtbank Rotterdam | 23 januari 2013 | LJN BZ3254, alle met noot op VvERecht.nl.

Volledige uitspraak: Raad van State | 02 oktober 2013 | ECLI:NL:RVS:2013:1336