Rijdende Rechter, zaak S19-04 d.d. 23 februari 2012

Niet alle VvE zaken worden door de gewone rechter beslecht, zo blijkt uit dit bindend advies van de rijdende rechter. Een huurder van een bedrijfsunit plaatst op het gemeenschappeklijk terrein van de VvE een reclamezuil en een opbergkist. De VvE vordert met een beroep op het huishoudelijk reglement, dat de zuil en de kist verwijderd worden. De huurder vordert een machtiging deze zaken te laten waar ze nu zijn. In het huishoudelijk reglement, dat blijkens de tekst ervan tevens geldt voor gebruikers van de appartementsrechten, is een verbod opgenomen om zaken langer dan 24 uur op het terrein te plaatsen. Verder is bepaald, dat indien een eigenaar aan de buitenzijde reclame of belettering wil aanbrengen, schriftelijk toestemming van het bestuur nodig is

De rijdende rechter oordeelt eerst of de VvE zich ten opzichte van de huurder rechtstreeks op het huishoudelijk reglement kan beroepen. Dat is een terechte vraag, want uit HR 10 februari 2012, LJN BU8174, (met noot op VveRecht.nl) blijkt dat een huurder niet op grond van artikel 5:120 jo 5:111 onder d BW van rechtswege aan het huishoudelijk reglement gebonden is, nu dat geen deel uitmaakt van het splitsingsreglement of enig modelreglement waarnaar in het splitsingsreglement wordt verwezen. Juist om die reden is op grond van het reglement een huurdersverklaring vereist, op grond waarvan de huurder verklaart het splitsingsreglement en het huishoudelijk reglement van de VvE na te zullen leven.

Kennelijk was er geen huurdersverklaring, want hier stelt de rijdende rechter uitsluitend op grond van de huurovereenkomst die binding vast.  Daarin is bepaald, dat indien het gehuurde deel uitmaakt van een gesplitst complex, de huurder gehouden is het splistingsreglement en de daaruit voortvloeiende voorschriften na te leven. De rijdende rechter leest daarin een derdenbeding ten gunste van de VvE.

Vervolgens oordeelt de rijdende rechter in het bindend advies, dat de reclamezuil en de kist in strijd zijn met het reglement en dat het beroep op het reglement van de VvE niet in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid. De vordering van de VvE tot verwijdering wordt daarop toegewezen met dwangsommen. Verwijzingen naar de plaatselijke APV en polisvoorwaarden van de opstalverzekering maken dat niet anders. Overigens is mijns inziens de relevantie van deze bepalingen voor wat betreft de aanspraak van de VvE op naleving van het huishoudelijk reglement  beperkt. Hoogstens zou er uit kunnen voortvloeien, dat ieder redelijk belang van de VvE bij nalebing van de regels ontbreekt, hetgeen hier niet aan de orde is.

Interessant is nog het oordeel van de rijdende rechter, dat het verlenen van een vervangende machtiging aan de huurder niet aan de orde kan zijn vanwege het enkele feit dat het huishoudelijk reglement geen ontheffingsmogelijkheid bevat. Die lezing kan ik niet bevestigen op grond van artikel 5:121 BW. Integendeel, juist voor situaties waarin de VvE zich niet verklaart of ten onrechte haar medewerking weigert, kan de vervangende machtiging uitkomst bieden. De redenering dat een vervangende machtiging slechts bij een ontheffingsmogelijkheid kan worden verleend, zou mijns inziens een doorkruising van de wettelijke bevoegdheid van de kantonrechter meebrengen, nu daardoor de VvE deze wettelijke mogelijkheid zou kunnen uitsluiten door de enkele inhoud van het huishoudelijk reglement zelf.

Kilk hier voor de volledige uitspraak