LJN: AY3537, Gerechtshof Amsterdam 20 april 2006

In de akte van splitsing is bepaald, dat de eigenaar bij vervreemding van het parkeerappartement dit appartementsrecht eerst, onder opgave van de gewenste koopsom, aan leden van de VvE dient aan te bieden, zulks op straffe van een boete. Een eigenaar vraagt een niet onderhandelbare prijs van fl. 450.000,- . Die prijs wordt niet aanvaard. Vervolgens verkoopt de eigenaar het parkeerappartement met zijn woning aan een derde. De VvE vordert de boete.

De verkoper verweert zich met een beroep op de waarde van de parkeerplaats in combinatie met het woonappartement. Het hof begrijpt uit die stellingen en de door de verkoper verschafte gegevens evenwel niet, dat door hem de verkoopwaarde van het parkeerappartement ten tijde van het gedane aanbod aan VvE in redelijkheid op ƒ 450.000,- kon worden gesteld. De koopsom voor het parkeerappartement in de transportakte indiceert niet meer dan dat de verkoper en de koper in hun onderlinge verhouding – wellicht wegens de daarbij betrokken belangen van verkoper – aan het parkeerappartement een waarde van ƒ 450.000,- hebben toegekend. Dit gegeven acht het hof, ook na kennisname van de taxatierapporten met betrekking tot het woonappartement, van onvoldoende betekenis. Het bewijsaanbod van de verkoper wordt daarom als niet terzake dienend gepasseerd. Het hof merkt het volgende op. Verkoper heeft zijn woonappartement tezamen met het parkeerappartement verkocht. Naar het oordeel van het hof zou het niet juist zijn de eventuele meerwaarde van deze gezamenlijke verkoop toe te rekenen aan het parkeerappartement. Gegeven artikel q van de splitsingsakte, waarin ligt besloten dat verkoper bij vervreemding van zijn woonappartement genoodzaakt is het parkeerappartement apart ten verkoop aan te bieden, had verkoper op die potentiële meerwaarde geen (onvoorwaardelijk) recht.

Volgt bekrachtiging van het vonnis in eerste aanleg.

Klik hier voor de volledige uitspraak