Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 december 2016,  ECLI:NL:GHARL:2016:10355 – Een eigenaar verzoekt om toestemming voor het plaatsen van een schuur op het privé gedeelte bij zijn vakantiewoning. Het vakantiepark is gesplitst in appartementsrechten. In de splitsingsakte is een regeling opgenomen met betrekking tot het plaatsen van schuren en dergelijke. Toestemming kan worden verleend door de vergadering. De VvE heeft regels vastgesteld die gelden bij het plaatsen van schuren. De schuur van de eigenaar voldoet niet aan die regels, reden waarom het verzoek om toestemming van de eigenaar wordt afgewezen. Bij de kantonrechter roept de eigenaar de nietigheid van de voorwaarden en de vernietiging van het besluit tot weigering van de toestemming in. Daarnaast verzoekt de eigenaar om een vervangende machtiging. De verzoeken worden afgewezen. In hoger beroep wordt slechts opgekomen tegen de geweigerde machtiging. Dat stelt het hof voor de vraag of dat nog wel kan, nu in eerste aanleg tussen partijen onherroepelijk vast is komen te staan, dat het besluit tot weigering van de toestemming niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. 

Toetsingskader hetzelfde? 

Allereerst is er bij samenloop de vraag of artikel 5:121 en 5:130 BW hetzelfde toetsingskader voorschrijven. Artikel 5:130 BW verwijst naar artikel 2:15 BW en de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. De beoordeling van de vraag of een besluit vernietigd moet worden wegens strijd met de  redelijkheid en billijkheid vergt op grond daarvan een afweging van alle belangen. De belangen van de verzoeker worden afgewogen tegen de belangen van de overige belanghebbenden, doorgaans de VvE en de overige appartementseigenaren. De tekst van artikel  5:121 BW lijkt een ander aanknopingspunt te bieden: de vervangende machtiging kan worden verleend indien een appartementseigenaar voor het verrichten van een bepaalde handeling toestemming nodig heeft van de VvE of van een van haar organen, maar deze toestemming zonder redelijke grond niet wordt gegeven. Uit die formulering zou kunnen worden afgeleid, dat als de VvE en haar organen wél een redelijke gronde hebben, de machtiging niet kan worden gegeven. Aan een afweging van die redelijke grond tegenover de belangen van de verzoeker, zou dan niet worden toegekomen. Het hof oordeelt in deze beschikking, dat artikel 5:121 BW niet op die wijze moet worden toegepast:

‘De bepaling is een uitwerking van het beginsel van de redelijkheid en billijkheid dat de verhouding tussen de appartementseigenaars onderling en tussen de eigenaars en de VvE beheerst. Dit beginsel brengt met zich dat indien voor het verrichten van bepaalde handelingen de toestemming van mede-eigenaars (al dan niet in de vorm van de VvE) nodig is, deze niet zonder redelijke grond kan worden geweigerd (vgl. HR 30 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2759). Bij de vraag of zonder redelijke grond toestemming is geweigerd, zijn de omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 10 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8171 en bijbehorende conclusie). De bewoordingen van artikel 5:121 BW noch de wetsgeschiedenis van dat artikel wijzen op een marginale toetsing van het besluit van de VvE (vgl. de conclusie van de AG bij het genoemde arrest van 30 oktober 1998). Dat betekent dat de belangen van [appellanten] c.s. mede bepalen of sprake is van een weigering zonder redelijke grond.’

Samenloop van artikel 5:130 BW (vernietiging) en artikel 5:121 BW (vervangende machtiging) 

Wanneer het toetsingskader van artikel 5:121 BW niet afwijkt van dat van artikel 5:130 BW, dan lijkt het moeilijk denkbaar dat een vervangende machtiging kan worden verleend zonder dat het daarmee samenhangende vergaderbesluit vernietigd wordt. Het hof oordeelt daarover als volgt:

‘Op grond van artikel 236 Rv hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en die zijn vervat in een vonnis dat of een beschikking die in kracht van gewijsde is gegaan bindende kracht in een ander geding tussen dezelfde partijen. Dat betekent allereerst, gelet op het eindoordeel van de kantonrechter over het verzoek tot vernietiging, dat het hof ervan dient uit te gaan dat het besluit van de vergadering van 20 juni 2015 niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het betekent ook dat hetgeen de kantonrechter in reactie op het debat van partijen dienaangaande aan die beslissing ten grondslag heeft gelegd tussen partijen bindende kracht heeft, te weten dat de VvE een redelijk belang heeft bij het formuleren en handhaven van regels omtrent bergingen, dat [appellanten] c.s. door de regels betreffende de maatvoering niet in hun belangen worden geschaad en dat de weigering van de vergadering om toestemming te geven niet berust op willekeur. De kantonrechter heeft met zijn beslissing ook een einde gemaakt aan deze geschilpunten tussen partijen. Die bindende kracht geldt ook wanneer dezelfde geschilpunten niet in het kader van de vernietigbaarheid van het besluit van 20 juni 2015 maar in een ander kader, i.c. dat van de vervangende machtiging, aan de orde zijn.’

Dat betekent, dat slechts indien in hoger beroep zou blijken van nieuwe feiten en omstandigheden welke in eerste aanleg niet mede aan de belangenafweging ex artikel 5:130 BW ten grondslag zijn gelegd, alsnog sprake zou kunnen zijn van een grond voor het alsnog verlenen van de vervangende machtiging. Argumenten welke in eerste aanleg zijn gewogen en met kracht van gewijsde zijn verworpen, kunnen niet in hoger beroep alsnog aan de vervangende machtiging ten grondslag worden gelegd.

Verschillende appeltermijnen

Hoger beroep van een beschikking ex artikel 5:130 BW dient binnen een maand te worden ingesteld, zie artikel 5:130 lid 3 BW. De appeltermijn bij een beschikking ex artikel 5:121 BW bedraagt 3 maanden. Uit de beschikking blijkt, dat het hoger beroep van de geweigerde vervangende machtiging is ingesteld nadat de hoger beroep termijn van de beschikking ex artikel 5:130 BW is verlopen en dat van de vernietiging geen hoger beroep is ingesteld. Uit de beschikking blijkt, dat appellant die keuze kennelijk bewust gemaakt heeft. Gelet op het voorgaande is dat een keuze waar vraagtekens bij geplaatst kunnen worden, nu de ruimte van het hof om de gevraagde vervangende machtiging te verlenen dan zeer beperkt is. Bovendien is deze situatie niet voor het eerst op deze wijze beoordeeld, zie Arnhem van 6 november 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BY2353) ook met noot op VvERecht.nl. Overigens  gaan er reeds geruime tijd stemmen op om dit onderscheid, naast dat van de absolute competentie in nietigheid (sector civiel) en vernietiging (sector kanton) aan te pakken (1).

Gelet op de werking van de samenloop van artikel; 5:130 BW en 5:121 BW is het aan te bevelen in hoger beroep ook steeds de vernietiging van het besluit zelf in te roepen in combinatie met de vervangende machtiging.

Volledige uitspraak: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10355

(1)Zie ook: Alle VvE zaken naar de sector kanton en nietigheid bij verzoekschrift, VvERecht.nl, 6 juli 2012 en Akkermans, Mertens en Van der Vleuten, Boek 5 BW van de Toekomst, WPNR Boekenreeks , SDU 2016,  p. 402 e.v.