Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4889 – Op grond van het splitsingsreglement en het huishoudelijk reglement is het doorgaans verboden scootmobiels te stallen in de gemeenschappelijke gedeelten van de VvE, zoals hallen, galerijen en andere ruimtes. Dat verbod kan terzijde worden gesteld indien daardoor sprake is van verboden onderscheid als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (artikel 6b onder d). In de hier behandelde uitspraak gaat het hof in op de vraag wanneer de VvE wel en niet medewerking dient te verlenen en welke randvoorwaarden daarbij gelden. 

Machtiging verleend, VvE in appel 

Een bewoner van een appartementencomplex verzocht de kantonrechter op de voet van artikel 5:121 van het Burgerlijk Wetboek (BW) haar een vervangende machtiging te verlenen om haar scootmobiel te kunnen plaatsen in de gemeenschappelijke ruimte waarop de voordeur van het appartement van en die van drie andere appartementen alsmede de deuren van de lift en een trappenhuis uitkomen. De kantonrechter verleende de machtiging.

De VvE ging in hoger beroep en stelde allereerst, dat het besluit waarbij de toestemming was geweigerd al veel eerder genomen was en dat daartegen geen verzoek tot vernietiging was ingediend, waarmee dat besluit vast stond. Dan kan, zo betoogde de VvE, daarna ook geen verzoek tot een vervangende machtiging meer worden ingediend. Nee zegt het hof, de machtiging van 5:121 BW is niet afhankelijk van de regeling van vernietiging die in artikel 5:130 BW is geregeld. Dat van het besluit waarbij de toestemming voor de scootmobiel op de gang is geweigerd geen vernietiging is gevraagd, brengt niet mee dat de machtiging moet worden geweigerd.

Vervolgens komt het aan op de vraag of de VvE zich hier wel op het reglement mag beroepen. Vast staat dat op grond van het modelreglement het plaatsen van een scootmobiel in de gemeenschappelijke niet toegestaan is en dat de ALV bevoegd is om de gevraagde toestemming te verlenen. Van die mogelijkheid had de bewoner gebruik gemaakt, waarbij de ALV de toestemming weigerde omdat voldoende alternatieven voor handen zouden zijn.

Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.

De vrijheid die de VvE heeft bij die beslissing toekomt wordt volgens het hof begrensd door de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Het hof stelt het kader  als volgt vast:

‘Uitgangspunt bij die beoordeling is dat [geïntimeerde] evenals de overige bewoners is gehouden tot naleving van de relevante (huishoudelijke) reglementen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze het plaatsen van een scootmobiel in de gemeenschappelijke verbieden en dat de algemene vergadering van de VvE de bevoegde instantie is om de door [geïntimeerde] gewenste ontheffing te verlenen.

Evenmin staat ter discussie dat de vrijheid die de VvE bij die beslissing toekomt wordt begrensd door de regeling (in het bijzonder artikel 6b onder d) van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Die regeling brengt in de onderhavige zaak mee dat de VvE de toestemming niet mag weigeren indien [geïntimeerde] geen alternatieve stallingsmogelijkheden heeft voor haar scootmobiel die zij – naar de VvE onvoldoende heeft bestreden – nodig heeft om zich buitenshuis te verplaatsen. De alternatieven dienen – objectief bezien – redelijkerwijs geschikt te zijn; of [geïntimeerde] ze zelf geschikt vindt, dan wel het eigen alternatief wenselijker acht, speelt in beginsel geen rol.’

Subjectief is de beoordeling volgens het hof wel in die zin dat de aanvaardbaarheid van mogelijke alternatieven, en daarmee de noodzakelijkheid van de gevraagde voorziening, dient te worden beoordeeld vanuit het perspectief van de gehandicapte of chronisch zieke om wie het gaat. Beoordeeld moet worden of de alternatieven, gelet op de aard van de handicap of ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen, zowel de huidige als de toekomstige fysiek haalbaar zijn.

Het hof motiveert vervolgens waarom het van belang is, dat een dergelijke beoordeling alleen worden gemaakt met voldoende kennis van en ervaring met het desbetreffende ziektebeeld en de daarbij horende beperkingen. Alleen met die kennis kan een verantwoord oordeel worden gegeven over de bezwaren die tegen de alternatieven heeft geuit.

Deskundigenbericht

Het komt dus aan op de specifieke omstandigheden van het geval of de VvE toestemming moet verlenen. Wat is het ziektebeeld, wat zijn de bestaande beperkingen en wat is de te verwachten ontwikkeling daarvan, welke alternatieven zijn er en is dat redelijkerwijs haalbaar voor de betreffende bewoner? Het meest voor de hand liggende alternatief is dat de scootmobiel wordt geplaatst in de eigen woning, mits die daarvoor geschikt is, onder meer vanwege de daarvoor vereiste manoeuvreerruimte. Een dergelijke beoordeling kan volgens het hof alleen worden gemaakt met voldoende kennis van en ervaring met het desbetreffende ziektebeeld en de daarbij horende beperkingen. Alleen met die kennis kan een verantwoord oordeel worden gegeven over de bezwaren die de verzoekende partij tegen de alternatieven heeft geuit. Indien een deskundige vaststelt, dat de enige mogelijkheid is, dat de scootmobiel in gemeenschappelijke ruimte wordt geplaatst, kan de VvE de toestemming daarvoor niet weigeren. Dat is pas anders indien sprake is van gevaarzetting, bijvoorbeeld omdat daardoor vluchtwegen worden belemmerd.

Als laatste oordeelt het hof dat geen sprake is van vrees voor precedentwerking, nu de concrete situatie van de verzoeker aan de hand van een deskundigenbericht ten grondslag ligt aan de toets die de VvE dient te maken bij het al dan niet verlenen van medewerking. Aan de uitkomst van die toetsing aan de hand van het specifieke ziektebeeld van de verzoeker en van de thans aanwezige situatie, kunnen andere bewoners geen rechten ontlenen.

Volledige uitspraak: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4889