Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 december 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8575 – Een hoofdsplitsing bestaat uit twee appartementsrechten, te weten de winkels en de daarboven gelegen woningen. Beide appartementsrechten hebben één stem in de hoofdsplisting. In de ALV van de hoofdsplitsing komt het niet tot besluitvorming, omdat het winkelappartement niet instemt met de voorgestelde begroting en jaarlijkse bijdrage over 2014. Ook weigert de winkelappartementseigenaar in te stemmen met een procesvolmacht. Daarop verzoekt het woonappartementsrecht om vernietiging van de afwijzende besluiten en tegelijkertijd om vervangende machtigingen om zo alsnog het beoogde doel te bereiken.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft allereerst het wettelijk kader weer aan de hand waarvan de verzoeken beoordeeld worden:

Uit artikel 5:124 BW -dat de appartementsrechten regelt- volgt dat op besluiten van de VvE de artikelen 2:14 en 2:15 BW van toepassing zijn. Artikel 2:15 BW bepaalt dat een besluit van een rechtspersoon vernietigbaar is, als deze in strijd met wettelijke of statutaire bepalingen tot stand is gekomen, of als deze is genomen in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist of als deze strijdig is met een reglement (het reglement van splitsing geldt niet als zodanig). Wanneer de vernietiging van een besluit van de VvE wordt verlangd, bepaalt artikel 5:130 BW dat, in afwijking van artikel 2:15 BW, een verzoek daartoe dient te worden voorgelegd aan de kantonrechter. De kantonrechter acht zich dan ook bevoegd van het ingediende verzoek kennis te nemen.

Vervolgens is de kantonrechter van oordeel, dat niet gebleken is dat de eigenaar van het winkelappartement zonder redelijke grond tegen de voorgestelde besluiten gestemd heeft. De gronden die de rechtbank op voorhand niet als onredelijk beoordeelt geven aanleiding tot de volgende opmerkingen:

1. de winkeleigenaar weigert bij te dragen in het onderhoudsfonds, omdat hij zelf voor het onderhoud van het winkelappartement zorg draagt. Het is de vraag of dat een valide argument kan zijn voor een stem tegen de begroting, waarin onderhoudskosten zijn opgenomen voor het geheel. Een appartementseigenaar is in beginsel niet bevoegd om zonder toestemming van de ALV wijzigingen en onderhoud aan gemeenschappelijke gedeelten uit te voeren. Indien verder wordt aangenomen dat het begrote onderhoud slechts onderhoud aan gemeenschappelijke gedeelten betreft, dan zou een inhoudelijke beoordeling van de omvang en noodzaak van dat onderhoud eerder in de rede liggen. Stelt de winkeleigenaar gemotiveerd dat de kosten onnodig of te hoog begroot zijn, dan kan dat een redelijk argument zijn om tegen de begroting te stemmen. Dat de winkeleigenaar zelf het onderhoud van zijn ruimtes verzorgt, is waarschijnlijk in strijd met het reglement en daarmee onrechtmatig. Dat enkele gegeven kan niet als zelfstandige grond gelden voor het oordeel, dat niet gebleken is dat de tegenstem op voorhand als onredelijk moet worden beschouwd.

2. de winkeleigenaar weigert bij te dragen aan de premie opstalverzekering, nu hij zelf reeds een opstalverzekering heeft. Ook hierbij rijst de vraag in hoeverre dat als een redelijke grond kan worden aangemerkt om tegen een begroting te stemmen, waarin een opstalpremie voor het gebouw is opgenomen. Immers, op grond van artikel 5:112 lid 1 sub d BW bepaalt het reglement door wiens zorg en tegen welke gevaren  het gebouw ten behoeve van de gezamenlijke appartementseigenaren moet worden verzekerd. De modelreglementen schrijven vervolgens voor, dat het bestuur namens de VvE het gebouw verzekert, zie onder meer artikel 15 MR 2006. Kortom, het is doorgaans aan de VvE om de opstalverzekering af te sluiten. Uit de uitspraak blijkt niet dat dat hier niet het geval zou zijn. Dat de winkeleigenaar op eigen initiatief een opstalverzekering afsluit, ontslaat hem niet van zijn bijdrageplicht in de volgens het reglement gemeenschappelijke premiekosten, die aldus opgenomen dienen te worden in de begroting van de VvE. Dat deze kosten gemeenschappelijk zijn is doorgaans eveneens in het reglement bepaald, zie bijvoorbeeld artikel 9 lid 1 sub f MR 2006.

3. de winkeleigenaar vindt de beheerpremie te hoog omdat in het afgelopen jaar 2013 niet vergaderd zou zijn. Wat daarvan ook zij, dat lijkt op voorhand niet te kunnen worden tegengeworpen aan de vaststelling van de begroting en bijdragen over het jaar 2014, nu in dat jaar in elk geval op 10 september 2014 een vergadering heeft plaatsgevonden.

Toch oordeelt de kantonrechter  op grond van de voorgaande verweren van de winkeleigenaar, dat  niet gebleken is dat deze zonder redelijke grond weigert zijn medewerking te verlenen aan de vaststelling van de begroting van 2014 en de vaststelling van de jaarlijkse bijdragen over dat jaar. Gegeven de voorgaande weerlegging van deze gronden, lijkt mij dat oordeel voorshands gebrekkig gemotiveerd.

Het oordeel over de geweigerde vervangende machtiging voor een procesvolmacht is door de kantonrechter gekoppeld aan diens oordeel over de overige besluiten. Ook dat oordeel is mijns inziens gebrekkig gemotiveerd. Uit de uitspraak kan niet herleid worden of de kantonrechter van oordeel is, dat met het niet kunnen vaststellen van de begroting en jaarlijkse bijdrage voor 2014 tevens gegeven is, dat de winkeleigenaar een redelijke grond kan hebben bij diens weigering een procesvolmacht te geven aan het bestuur van de VvE. Die procesvolmacht is vereist voor de incasso van achterstallige bijdragen. Ook als aangenomen wordt dat niet gebleken is dat de winkeleigenaar zonder redelijke grond tegen de vaststelling van de begroting en bijdrageplicht voor 2014 gestemd heeft, dan nog zou het verzoek om een procesvolmacht zelfstandig beoordeeld moeten worden. Het betreft een andere vraag, namelijk de vraag of de VvE het recht heeft rechtsmaatregelen te treffen om achterstallige verenigingsbijdragen via de rechter te innen. Do0r de procesvolmacht te weigeren ontzegt de kantonrechter de VvE de toegang tot de rechter. Immers, zonder procesvolmacht wordt de VvE in een incassoprocedure bij de rechter niet ontvankelijk verklaard.

De kwestie waarover hier een uitspraak is gedaan vertoont overeenkomsten met  LJN: BX4533,Sector kanton Rechtbank Haarlem 27 juli 2012, ook met noot op VvERecht.nl. In die uitspraak werd een tegenstem wel vernietigd omdat niet gebleken was, dat daarbij een redelijk belang bij bestond. Het verschil tussen beide uitspraken, is dat in deze kwestie wel inhoudelijke gronden voor de tegenstem zijn aangegeven. De vraag of die verweren gegrond kunnen zijn, wordt in deze uitspraak evenwel niet behandeld.

Volledige uitspraak: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 december 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8575