In deze bijdrage betoog ik dat het wenselijk is alle zaken betreffende appartementsrechten tot absolute competentie van de sector kanton te rekenen. Tevens ga ik in op de vraag of de vordering tot nietigverklaring ex artikel 5:129 juncto 2:14 BW omgezet kan worden in een verzoekschriftprocedure.

Appartementszaken toevoegen aan artikel 93 sub d Rv
In artikel 42 Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) is bepaald dat alle zaken bij de rechtbank aanhangig moeten worden gemaakt tenzij in de wet anders is bepaald. In artikel 93 Rechtsvordering (Rv) is de absolute competentie van de kantonrechter geregeld. Op grond van artikel 93 sub d Rv is de kantonrechter ook bevoegd in andere zaken ten aanzien van waarvan de wet dit bepaalt. In het appartementsrecht wordt de kantonrechter aangewezen in de procedures die voortvloeien uit de artikelen 5:106 lid 7, 5:121 leden 1 en 3, 5:128 lid 2, 5:130 lid 1, 5:138, 5:140 lid 1, 5:144 lid 1 en 5:145 Burgerlijk Wetboek (BW). Toch is de kantonrechter niet in alle VvE-zaken bevoegd. Ik noem hier de vorderingen op grond van artikel 5:140a en 5:141 BW en de vordering tot nietigverklaring op grond van artikel 5:129 juncto 2:14 BW.

Uit de specifieke toedeling van competentie aan de kantonrechter blijkt, dat de wetgever heeft beoogd om VvE zaken zoveel mogelijk tot de competentie van de sector kanton te doen horen. Toch is in artikel 93 Rv niet bepaald, dat alle zaken betreffende appartementsrechten tevens behoren tot de absolute competentie van de sector kanton, terwijl daar goede redenen voor zijn. Ik noem een aantal redenen:

• Met de verhoging van de competentiegrens van de sector kanton per 1 juli 2011 van € 5.000 naar € 25.000 zal de sector kanton nog meer dan voorheen VvE zaken in behandeling nemen. Denk daarbij aan de incasso van verenigingsbijdragen en vorderingen tot vergoeding van schade aan privé gedeelten;

• De sector kanton is absoluut competent in huurzaken op grond van artikel 93 sub c Rv. Op diverse punten vertoont het appartementsrecht raakvlakken met het huurrecht. Denk daarbij aan zaken als de afrekening van servicekosten, wijzigingen aan het gehuurde c.q. aan de gemeenschappelijke gedeelten van de VvE, de binding van huurders aan reglementen en besluiten van de VvE, dagelijks onderhoud, groot onderhoud en dringende renovatie werkzaamheden. Met de toenemende verkoop van huurappartementen door corporaties, zal het aantal zaken waarin zowel huurrecht als appartementsrecht een rol speelt toenemen.

• Samen met het burenrecht, waarin de sector kanton vaak ook bevoegd is, vormen het huurrecht en het appartementsrecht de belangrijkste onderdelen van het woonrecht in Nederland. Door deze zaken bij één bevoegde instantie in eerste aanleg onder te brengen, kan daarover bijzondere expertise worden gevormd;

• Bij de sector kanton gelden lagere griffierechten en geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging door een procesadvocaat. In VvE zaken die nu behoren tot de absolute competentie van de rechtbank is vaak sprake van niet direct op (groot) geld waardeerbare belangen, waardoor benadeelde partijen afzien van de gang naar de rechter. Dat leidt tot situaties waarin jarenlang nietige en onreglementaire situaties in stand blijven. Door de hoge drempel om zaken bij de rechtbank aanhangig te maken worden deze zaken slechts sporadisch aan de rechter worden voorgelegd en dan pas gecorrigeerd. Een voorbeeld daarvan is arrest van Hof Den Haag 20 april 2010 met zaaknummer 200.032.495/01 (niet gepubliceerd), waarin een VvE sinds 1980 (!) een van de akte afwijkende kostenomslag hanteerde. Het is aannemelijk dat de meer eenvoudige en goedkopere toegang tot de kantonrechter dit soort zaken eerder kan verhelpen;

• Het huidige onderscheid kan er toe leiden, dat bij verschillende instanties procedures aanhangig zijn over dezelfde kwestie binnen een VvE. Dat kan leiden tot rechtsonzekerheid. Ik noem als voorbeeld de procedure ex artikel 5:129 jo 2:14 die naast de procedure ex artikel 5:130 jo 2:15 BW aanhangig kan worden gemaakt over hetzelfde besluit van een orgaan van de VvE.

Afbakening van zaken
De toevoeging van zaken betreffende appartementsrechten aan artikel 93 Rv dient nauwkeurig afgebakend te worden. Het lijkt mij bijvoorbeeld niet wenselijk om zaken betreffende de bouw, verkoop of erfpacht van appartementsrechten ook tot de competentie van de sector kanton te laten behoren. In dat geval zouden in die rechtsgebieden onverklaarbare onderscheiden ontstaan. Dan zou bijvoorbeeld een bouwgeschil met betrekking tot een appartement behoren tot de competentie van de sector kanton en dat van een woonhuis in eigendom tot dat van de rechtbank. Naar mijn mening dienen die zaken te blijven behoren tot de competentie van de rechtbank in eerste aanleg, tenzij sector kanton op grond van artikel 93 sub b Rv bevoegd is (minder dan € 25.000,-).

De toevoeging van VvE zaken aan artikel 93 Rv zou naar mijn mening beperkt moeten zijn tot alle rechtsvorderingen en verzoeken die gedaan kunnen worden op grond van Boek 5 Titel 9 BW. Die toevoeging past het best bij artikel 93 sub d Rv. Artikel 93 sub c Rv somt namelijk uitsluitend bijzondere overeenkomsten op. De rechtsverhouding tussen de VvE en derden wordt niet beheerst door het overeenkomstenrecht, maar betreft een verbintenis uit de wet. Artikel 93 sub d Rv zou kunnen luiden:

‘Zaken betreffende Boek 5 Titel 9 van het Burgerlijk Wetboek en andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt.’

Met het toevoegen van zaken uit Boek 5 Titel 9 aan artikel 93 sub d Rv, zou de vermelding ‘kantonrechter’ dan uit de artikelen van Boek 5 Titel 9 worden verwijderd. Dat daardoor ook de bepaling omtrent de relatieve competentie ‘de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste gedeelte is gelegen’ vervalt betekent wel, dat ‘zaken betreffende Boek 5 Titel 9 van het burgerlijk Wetboek’ zou moeten worden toegevoegd aan artikel 103 Rv (dagvaardingsprocedure) en artikel 264 Rv (verzoekschriftprocedure).

Dagvaarding versus verzoekschrift algemeen
Met de toevoeging van zaken betreffende appartementsrechten aan de aardzaken waarin de sector kanton bevoegd is, zal het onderscheid tussen een dagvaardingsprocedure en een verzoekschriftprocedure in stand blijven. Immers, al is de sector kanton steeds absoluut bevoegd, dan nog zijn er vorderingen in het appartementsrecht die niet met een verzoekschrift worden ingeleid. Denk daarbij aan de incasso van verenigingsbijdragen, vorderingen tot schadevergoeding of de vorderingen op grond van artikel 5:140a en 5:141 BW. In zaken waarin uitsluitend vermogensrechten centraal staan is en blijft mijns inziens een dagvaardingsprocedure aangewezen.

Nietigheid in verzoekschriftprocedure?

De vraag waar ik hier op in ga is of vorderingen ex artikel 5:129 juncto 2:14 BW die mogelijk op dezelfde voet als verzoeken ex artikel 5:130 jo 2:15 BW omgezet kunnen worden in een verzoekschriftprocedure. De eerste vraag is of er dringende redenen zijn voor die omzetting. Naar mijn mening is dat wel het geval. Het huidige onderscheid leidt tot rechtsonzekerheid en verschillende procedures bij verschillende instanties. Ik licht dat toe.

Vernietigbaar is een besluit van een orgaan van de VvE dat genomen is in strijd met de regels die het nemen van besluiten zelf bepalen, dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dat geval is iedere belanghebbende bevoegd om op grond van artikel 5:130 jo 2:15 jo 2:8 BW een verzoekschrift tot vernietiging bij de kantonrechter in te dienen. Een besluit van een orgaan van de VvE dat in strijd met de wet of de akte van splitsing genomen is, is krachtens artikel 5:129 jo 2:14 BW nietig. De dagvaardingsprocedure waarin de nietigheid wordt gevorderd behoort tot de absolute competentie van de rechtbank.

Niet zelden is een besluit van een orgaan van de VvE zowel nietig als vernietigbaar. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een besluit waarbij een afwijkende servicekostenomslag wordt toegestaan ten opzichte van de breukdelen welke in de akte van splitsing zijn opgenomen. Een dergelijk besluit is wegens strijd met het reglement nietig. Dat besluit kan bovendien genomen zijn in strijd met vormvoorschriften, bijvoorbeeld doordat de oproep voor de algemene ledenvergadering niet de daar te behandelen onderwerpen bevatte, of doordat daarbij niet de voorgeschreven termijn in acht genomen is. Hetzelfde besluit is in dat geval zowel nietig als vernietigbaar. Kantonrechters die verzoeken tot nietigverklaring voorgelegd krijgen, gaan daar op verschillende wijzen mee om.

Samenhang
Indien een verzoekschrift bij de kantonrechter wordt ingediend, dan kunnen de beide vorderingen op grond van artikel 94 lid 2 Rv door de kantonrechter worden behandeld en beslist voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen deze afzonderlijke behandeling verzet. De kantonrechter is niet zelden van oordeel dat sprake is van voldoende samenhang omdat het kennelijk de bedoeling is van deze regeling dat samenhangende kwesties vanuit een oogpunt van doelmatigheid zoveel mogelijk door één en dezelfde rechter moeten worden behandeld en beslist. Daarbij wordt rekening gehouden met het specialisme van de sector kanton op diverse soorten zaken zoals het huurrecht en het appartementsrecht. De voorgaande overweging is bijvoorbeeld terug te vinden in een uitspraak van de rechtbank Utrecht, sector kanton, d.d. 12 februari 2010, LJN: BM0088.

Niet-ontvankelijk
Er zijn ook kantonrechters die de verzoeker voor wat betreft de ingeroepen nietigheid niet-ontvankelijk verklaren zoals sector kanton, rechtbank Haarlem, 9 november 2011, LJN: BU4823. De kantonrechter oordeelt dat in artikel 2:14 BW is neergelegd dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon dat in strijd met de wet of de statuten is, nietig is. De daartoe bevoegde instantie is de sector civiel van de rechtbank en dat betekent dat de kantonrechte geen oordeel over de nietigheid kan geven waardoor het verzoek tot nietigverklaring niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Nietigheid onbeslist, wel vernietigd
Als laatste wijs ik op een uitspraak van de kantonrechter te ‘s-Hertogenbosch d.d. 6 april 2012, LJN: BW1490. Daar kiest de kantonrechter voor een andere oplossing. Hoewel evident is dat het daar bestreden besluit ook nietig is, laat de kantonrechter na om de nietigheid uit te spreken en wordt volstaan met vernietiging van het besluit wegens het niet in acht nemen van de daarbij geldende formaliteiten en omdat het besluit naar het oordeel van de kantonrechter om die redenen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Deze tussenvariant leidt hier in formele zin tot hetzelfde resultaat. Het bestreden besluit houdt op te bestaan. Het onderliggende geschil is echter niet opgelost. Immers, nu de kantonrechter zich niet inhoudelijk uitspreekt over de al dan niet nietigheid van het besluit, kan besluit opnieuw worden genomen, nu wel met inachtneming van de vormvoorschriften. Belanghebbenden zullen zich dan alsnog tot de rechtbank moeten wenden in een dagvaardingsprocedure om de nietigheid uit te laten spreken. De kantonrechter zou alle rechtzoekenden naar mijn mening beter bedienen door direct de nietigheid uit te spreken. Dan zou ineens worden gekomen tot finale geschilbeslechting.

Het gevolg van niet-ontvankelijk verklaring van het verzoek tot nietigverklaring is, dat de rechtzoekenden een vordering bij de rechtbank in moeten stellen. De termijn van een maand van artikel 5:130 BW geldt niet, hetgeen kan leiden tot rechtsonzekerheid in de VvE. Stel bijvoorbeeld, dat de VvE beslist heeft tot onderhoud aan zaken waarvan bestreden wordt dat de tot de gemeenschappelijke gedeelten behoren, dan zal de rechtbank zich daarover moeten buigen en niet de kantonrechter. Het verstrijken van de termijn van een maand, betekent dus niet dat het besluit in rechte onaantastbaar geworden is.

Nietigheid bij verzoekschrift, consequenties
Nu de wenselijkheid van vorderingen tot nietigverklaring ex artikel 5:129 jo 2:14 BW om te zetten in een verzoekschriftprocedure aanwezig lijkt te zijn, moet beoordeeld worden of een beschikking over de nietigheid in plaats van een vonnis volstaat.

Ik zie voorshands geen beletselen om deze bevoegdheid in het kader van een verzoekschriftprocedure aan de kantonrechter toe te kennen. Het verschil tussen een verzoekschriftprocedure en een dagvaardingsprocedure zit met name in het verdere verloop van de procedure. Er zijn wel verschillen, maar die verzetten zich niet principieel tegen de hier bedoelde omzetting. Zo kent de verzoekschriftprocedure geen vaste termijnen voor het indienen van het verweerschrift. Verder geldt nog altijd het bepaalde in artikel 236 Rv omtrent het gezag van gewijsde van vonnissen dat niet voor beschikkingen geldt. Niettemin wordt voor beslissingen in het kader van appartementsrecht en huurrecht in verzoekschriftprocedures bindende kracht aangenomen, zie onder meer HR 30 oktober 1998, NJ 1999/83 en HR 10 september 1999, NJ 1999/735. In de literatuur wordt betoogd dat een belangrijke reden om deze bindende kracht ook aan de beschikking tot te kennen gelegen is in de overeenkomstige toepassing van het wettelijk bewijsrecht op verzoekschriftprocedures, zie artikel 284 Rv. Verder bestaat ook in verzoekschriftprocedures de mogelijkheid van hoger beroep, cassatie en herziening. Tenslotte is in VvE zaken met name van praktisch belang de mogelijkheid om mede-eigenaars belanghebbenden op te roepen.

Omdat een beschikking tot nietigverklaring ex artikel 5:129 jo 2:14 BW per definitie geen wijziging in de goederenrechtelijke verhoudingen tussen de VvE en haar leden meebrengt, is niet vereist dat de beschikking eveneens in de openbare registers kan worden ingeschreven. Overigens is dat op grond van de definitie ‘rechterlijke uitspraken’ uit artikel 3:17 lid 1 sub e BW en de mogelijkheid van uitvoerbaar bij voorraadverklaring van beschikkingen ex artikel 288 Rv niet uitgesloten.

De verzoekschriftprocedure is naar mijn mening ook voor de beoordeling van de nietigheid van een besluit van een orgaan van de VvE een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang die leidt tot een bindende eindbeschikking, waarmee kan worden gekomen tot finale geschillenbeslechting.

Termijn niet gelijkstellen
Wat niet onbehandeld mag blijven is de vraag of de termijn van een maand ex artikel 5:130 BW eveneens gelden moet voor verzoeken tot nietigheid. Daar ben ik geen voorstander van. Het semi-publiekrechtelijk karakter van het appartementsrecht zou daar naar mijn mening teveel door worden versterkt. Vergelijk het met het beginsel van de formele rechtskracht van besluiten van overheidsorganen in het bestuursprocesrecht. Dat beginsel houdt in, dat wanneer tegen een besluit van een bestuursorgaan een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en deze is niet of zonder succes gebruikt, de burgerlijke rechter er in beginsel van uit moet gaan dat het besluit zowel voor wat betreft de wijze van totstandkoming als haar inhoud rechtmatig is. Dat beginsel geldt zelfs indien er een met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bestaat, dat het besluit zou worden vernietigd.

Het vervallen van de mogelijkheid de nietigheid uit te roepen na een maand zou kunnen leiden tot onaanvaardbare gevolgen. Stel dat de vergadering een nietig besluit neemt, waardoor bepaalde appartementseigenaren tot in lengte van dagen teveel servicekosten bijdragen moeten betalen. Het materiële gevolg daarvan staat gelijk aan de wijziging van de akte van splitsing, zij het zonder dat de akte daadwerkelijk wordt gewijzigd. Indien dan de termijn van een maand zou worden gehanteerd, zou dat weliswaar de rechtszekerheid ten goede komen, maar zou dat tot gevolg kunnen hebben dat tegen evident onrechtmatige situaties niet of nauwelijks rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. In die afweging zou het belang van de door de nietigheid benadeelde partij moeten prevaleren boven dat van de meerderheid, dat met de nietige besluiten instemde.

Conclusie
Het onderscheid in absolute competentie tussen sector kanton en rechtbank in zaken uit Boek 5 Titel 9 kan naar mijn mening opgeheven worden ten gunste van de sector kanton.

Het onderscheid tussen de dagvaardings- vs. verzoekschriftprocedure kan op het gebied van nietigheid en vernietigbaarheid leiden tot verschillende procedures bij verschillende instanties over dezelfde rechtsverhouding. Het bepaalde in artikel 94 lid 2 Rv biedt onvoldoende zekerheid gelet op de verschillende wijzen waarop kantonrechters het artikel toepassen. Het aanpassen van Boek 5 titel 9 in die zin dat de rechtsgang de ex artikelen 5:129 juncto 2:14 BW bij verzoekschrift wordt ingeleid, lijkt mij nadere bestudering waard en acht ik op voorhand niet uitgesloten.

mr. Richard P.M. de Laat is advocaat te Utrecht bij De Advocaten van Van Riet waar hij als partner verbonden is aan de sectie vastgoed.