Voorzieningenrechter Rechtbank Breda 15 april 2008, LJN BD1837

Onderhavige kwestie betreft een appartementengebouw waar in de splitsingsakte MR1992 van toepassing is verklaard. De vergadering van eigenaars heeft gebruik gemaakt van de in art. 17 MR1992 geboden mogelijkheid om in het huishoudelijk reglement regels op te nemen over het gebruik van privé gedeelten. Zo wordt door de vergadering van eigenaars onder andere besloten in het huishoudelijk reglement een verbod tot het houden van huisdieren op te nemen.

Een kleine twee jaar na de vaststelling van het huishoudelijk reglement, koopt X een van de appartementsrechten en trekt vervolgens samen met een Jack Russel in het woonappartement. De VvE wijst X een aantal maal schriftelijk op het huisdierenverbod en sommeert X daarbij om de hond niet langer in het woonappartement te houden. X weigert echter hieraan gehoor te geven.

De VvE ziet zich daarom genoodzaakt een kort geding starten waarin zij vordert X te veroordelen om het in het appartement houden van de hond te staken op straffe van een dwangsom.

Een interessant door X gevoerd verweer is dat handhaving van het huisdierenverbod naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te ver zou gaan, omdat het inbreuk maakt op hun recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ten aanzien van dit verweer overweegt de voorzieningenrechter als volgt:

4.10. Weliswaar bezit de VvE de bevoegdheid om bij huishoudelijk reglement regels te stellen ter zake het gebruik van de privé-gedeelten van het appartementencomplex, maar die bevoegdheid vindt zijn begrenzing in de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer ex artikel 8 EVRM.

Een algeheel verbod tot het houden van huisdieren is in zijn algemeenheid ingrijpend, maar toelaatbaar indien het noodzakelijk is ter bescherming van het leef- en woongenot van de bewoners van het appartementencomplex. Dit is de resultante van een belangenafweging.

Uit het verhandelde ter zitting alsmede uit de overgelegde stukken begrijpt de voorzieningenrechter dat de aanwezigheid van hondje [S] in de woning van [gedaagden] c.s. met name voor mevrouw [gedaagden] van groot belang is, omdat zij, doordat zij invalide is geworden, voor een groot deel van haar tijd aan huis gebonden is. [gedaagden] c.s. hebben [S] reeds negen jaar in hun bezit en zijn erg gehecht aan het hondje. Aannemelijk is dat handhaving van het huisdierenverbod als gevolg waarvan [S] het appartementen-complex zal moeten verlaten ook in dit concrete geval een ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagden] c.s. betekent.

Daar staat echter tegenover dat [gedaagden] c.s. reeds voorafgaand aan de koop van het appartementsrecht kennis hebben genomen van het verbod. Door desondanks de koop doorgang te laten vinden en hun woning te betrekken met medeneming van [S], terwijl de VvE hen bij brief van 21 maart 2007 heeft bevestigd dat het hen niet is toegestaan om huisdieren in het appartementencomplex te houden, hebben zij het risico genomen dat zij door de VvE aan het verbod gehouden zouden worden. Het gevolg van hun handelen kan daarom niet op de VvE afgewenteld worden. Verder heeft te gelden dat honden in het algemeen, en dus ook [S], leiden tot (erge) overlast. De aanwezigheid van honden kan tenslotte leiden tot (verergering van) gezondheidsklachten bij bewoners (allergie, luchtwegklachten e.d.).

Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter handhaving van het ingestelde huisdierenverbod naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.”

De voorzieningenrechter bevestigt hiermee derhalve dat het is toegestaan om in het huishoudelijk reglement een huisdierenverbod op te nemen. Dit is in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 1993 (NJ 1993, 778) waarin is bepaald dat het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar van een privé gedeelte er niet aan in de weg staat dat met betrekking tot het gebruik daarvan een regeling wordt gegeven die het houden van honden verbiedt. Daarbij overwoog de Hoge Raad overigens ook dat er geen rechtsregel is die meebrengt dat gebruiksregels voor privé gedeelten slechts in het reglement van splitsing en niet in het huishoudelijk reglement zou kunnen worden neergelegd.

Volledige uitspraak: Voorzieningenrechter Rechtbank Breda, 15 april 2008, LJN BD1837