Hoge Raad 6 november 1998, NJ 1999, 131

Bij splitsing van een recht van erfpacht zijn appartementsrechten ontstaan. In de  akte van splitsing is een verdeelsleutel opgenomen, die niet correspondeert met de canonverplichtingen die op de verschillende gedeelten van het gesplitste erfachtrecht rusten (hotel, woningen, winkels). In artikel 5:115 lid 1 BW is bepaald, dat waneer een recht van erfpacht of opstal in de splitsing wordt betrokken, de canon of de retributie wordt verdeeld in een verhouding als bedoeld in artikel 5:113 lid 2 BW. In laatstgenoemd artikel is kort weergegeven bepaald, dat de appartementseigenaars naar rato van de breukdelen in de akte van splitsing of, bij gebreke daarvan, voor gelijke delen bijdragen in de schulden en kosten van de vereniging (waaronder canonverplichtingen bij gesplitste erfpacht). De Hoge Raad oordeelt, dat bij deze tegenstelling de canonverdeling op grond van de erfpachtakte prevaleert boven de  breukdelen uit de akte van splisting.

De Hoge Raad oordeelt, dat hoewel de canon zowel naar oud als naar huidig recht over alle appartementseigenaars moet worden verdeeld in gelijke delen tenzij daarvoor bij reglement een andere verhouding is bepaald. Het Hof geoordeeld heeft dat dat laatste het geval is, aldus de Hoge Raad.

Arrest niet toegevoegd.